5 november 2022
De afgelopen twee jaar schreef ik stukjes over mijn leven alleen. Het eerste stukje schreef ik achteraf over die dag, precies twee jaar geleden.
Die zaterdag
Die dag begon als de meeste andere dagen sinds ik Long Covid had. Ik stond laat op om kalm te starten omdat ik wist dat als ik te snel wilde beginnen, wassen, aankleden en ontbijten, me dat later op de dag zou opbreken. En als ADHD’er wilde ik natuurlijk snel, altijd! Het ging niet meer, al jaren niet, maar sinds ik een jaar eerder in het ziekenhuis had gelegen met corona waren mijn ochtenden hinderlijk traag. Inmiddels was ik een redelijke ervaringsdeskundige en had de klachten die erbij hoorden min of meer ingepast in mijn leven. Ik was al blij dat ik sinds de zomer weer kon schrijven, al stelde het nog weinig voor; maar in kwartiertjes schrijven kwam ik ook vooruit. Gelukkig dat ik het niet alleen hoefde te doen, mijn man Johan steunde me zoveel hij kon, zorgde voor een groot deel van het huishouden en liet de hond uit. Ook hij had corona gehad maar kon thuisblijven met ‘milde klachten’. Zes weken later viel hij toch bijna om van vermoeidheid en na onderzoek bleek dat hij een hartinfarct had gehad. Hij werd meteen gedotterd en daarna moesten we beide revalideren, we hadden elk ons eigen traject. Het was niet de leukste tijd.
Met dank aan Johan was ik die zomer toch eindelijk begonnen aan een boek waarvan ik geen idee had waar het heen zou gaan, voor welke leeftijd ik schreef, hoe het zich zou ontwikkelen of zou eindigen, ik had alleen een begin en ik wist dat het uit meerdere delen zou bestaan. De vorm en waar het eigenlijk om ging had ik al zo’n 20 jaar in mijn hoofd zitten en als ik niet snel begon met schrijven zou het met me de kist in gaan, vermoedde ik. Omdat ik het idee had dat dat toch jammer zou zijn was ik eraan begonnen. Anders dan meestal had ik me voorgenomen alles eerst met de hand uit te schrijven. Johan had speciaal daarvoor een vulpen voor me gekocht, licht en slank, die prettig in de hand lag. Voor het eerste deel had ik op correspondentiekaarten de hoofdstukjes uitgezet. Dat had ik in de zomerweken gedaan toen ik meestal thuis was en slechts af en toe in mijn schrijfchalet om daar de rust te vinden die zo nodig was voor de start van het verhaal. Het punt was dat ik die zomer twee keer een staaroperatie onderging en van het tweede oog hield ik last. Toch had ik het eerste deel voor de herfstvakantie opgeschreven en typte dat nu, ook weer in kwartiertjes, uit. Johan was er nieuwsgierig naar, nadat ik de eerste bladzijden had voorgelezen. Hij klonk verbaasd toen hij zei: ‘Maar dit is anders, heel anders dan wat je tot nu toe schreef. Mag ik de rest ook lezen?’ ‘Mijn handschrift is niet zo duidelijk,’ zei ik. ‘Wacht maar tot ik het heb getypt.’
Het was een uur of vier die zaterdag toen ik een lichte onrust begon te voelen. Johan was naar Gaasterland om mijn schrijfchalet winterklaar te maken en aangezien het nu november was, was de camping dicht en de poort gesloten. De avond ervoor was hij al vertrokken; omdat hij veel rugpijn had en steeds moe was kon hij niet meer op één dag heen en terugrijden en de spullen opruimen en inpakken. Voor het avondeten zou hij thuis zijn. Hij had er nog een grapje over gemaakt, dat hij natuurlijk voor het eten thuis was maar daar had de onrust niet mee te maken. Hij had niet gebeld en dat deed hij meestal wel. Ik legde het stemmetje het zwijgen op door te denken dat ik me niet zo moest aanstellen, tegen vijven zou hij echt wel terug zijn. Dat was immers altijd zo?
Toch kon ik het niet laten en belde een kwartier later zelf. Hij kon het zijn vergeten, het was mijn onrust, dus moest ik er iets aan doen. Hoe vaak ik de telefoon over liet gaan, hij nam niet op. Het liep inmiddels tegen half vijf. Ik bedacht verschillende redenen waarom hij de telefoon niet opnam: hij liet Luca, ons kooikerhondje, uit en had zijn telefoon niet mee. Hij bracht de spullen die hij voor de winter naar huis wilde meenemen vast naar de auto, die op het parkeerterrein stond. Zonder telefoon. Hij had een hekel aan die telefoon, dat was bekend. Tien minuten later, hoewel, misschien ook pas vijf minuten later, belde ik weer. En weer. En weer.
Ik begon ongerust te worden en tegelijk vermoedde ik wat er was gebeurd, al durfde ik mezelf dat nog niet te bekennen. Ik had immers veel fantasie en dacht vaak het ergste. Terwijl ik uitkeek of hij misschien aan kwam rijden drentelde ik door de kamer. Stel dat hij tijdens dat eerste telefoontje al in de auto zat; dan zou hij niet opnemen. Het was drie kwartier rijden, behalve als er bruggen open stonden. In gedachten ging ik na wat ik kon doen. De eigenaren van de camping waren een gezellig weekendje weg nu hun seizoen voorbij was, dat wist ik. Ik kon haar vader bellen, zij had de camping van haar vader overgenomen, maar ik wist zijn telefoonnummer niet. In de telefoongids van jaren geleden stonden ze niet, toen woonden ze nog in het huis bij de camping. Ik wist vrijwel zeker dat mijn campingbuurvrouw zijn 06-nummer wel had. Het punt was dat zij pas een paar maanden geleden haar man was verloren die na een lang ziekbed overleed aan kanker. Kon ik haar lastig vallen met mijn zorgen?
De kinderen dan. De oudste zoon was een dag weg, de tweede zoon had het ongetwijfeld druk met zijn speciaal biercafé en de jongste, onze dochter, wilde ik niet onnodig ongerust maken. Toch maar bellen met de oudste. Ik wist dat hij rustig zou blijven wat ik ook zou zeggen. Dat klopte en we bespraken de mogelijkheden. Het liep inmiddels tegen zessen. Ik vertelde mezelf dat ik hoe dan ook eten moest maken want wat er ook was gebeurd, ik zou er energie voor nodig hebben en dus moest ik eten. Terwijl ik de pannen op het gas zette en wachtte tot het kookte, pakte ik toch mijn telefoon erbij om mijn campingbuurvrouw te bellen. Ik legde de situatie uit, ze gaf me het telefoonnummer en wenste me sterkte toe.
Ik belde de eigenaresse van de camping op en legde het verhaal weer uit. Op een ander veldje waren nog een paar tantes van haar aan het opruimen, daar zou ze eerst contact mee opnemen en dan zou ze me appen. Wat ik die avond at, weet ik niet meer, wel dat ik daarna meteen alles opruimde met wat rust er tussendoor, tot de telefoon overging: het was Anke. ‘Ik heb niet zulk mooi nieuws,’ begon ze. De plaatselijke politieman, een vriend van haar vader, had Johan dood aangetroffen over het toilet. Luca zat bij hem.
Achteraf had ik het gevoel dat een ander mij had ‘overgenomen.’ Ik reageerde kalm en begon aan de zwaarste klus: de kinderen bellen. Omdat ik eerder al met Lykele had gebeld was hij niet verrast. ‘Zal ik naar Margryt gaan om het haar te vertellen?’ vroeg hij. ‘Graag.’ We wisten allebei dat Margryt het ergst zou schrikken, meteen al, en dat ze na de eerste tranen sterk zou zijn. Het was fijn dat Lykele zelf naar haar toe ging. ‘En de tantes?’ vroeg hij. Zo ver was ik nog niet. Eerst de kinderen.
Toen Menno opnam hoorde ik het geroezemoes van het café. ‘Dag Menno. Wil je even een rustig plekje opzoeken?’ Ik hoorde hoe het stiller werd toen hij zei: ‘Zeg het maar, mem.’ Ik vertelde wat er was gebeurd, wat ik op dat moment wist. Het bleef stil aan de andere kant tot hij zei: ‘Hoe moet ik dat Nova vertellen?’ Nova was zijn dochter van toen net 7. In de tijd dat hun café en de woning erboven werd verbouwd logeerde Nova ieder weekend bij ons en ook daarna, waren wij de eerste oppas. Met liefde! Ze wandelde zo graag met pake en Luca om dan van alles te vinden: takjes, steentjes, schelpen, bloemetjes, ze kwam altijd met van alles terug.
‘Je vertelt Nova nu nog niks. Ze gaat straks naar bed en wat kan ze ermee? Morgen is het vroeg genoeg.’
Er is veel weg, van die eerste avond en nacht. Ik weet dat ik met Dela belde en uitlegde wat, waar en misschien hoe, Menno kwam langs om bij te praten, Lykele belde om te vertellen dat hij met een zus van Johan naar Gaasterland reed omdat hij heit niet alleen wilde laten. Bovendien was Luca daar nog. Ik heb ongetwijfeld met Margryt gebeld, met zwager Henk, de weduwnaar van mijn zus Marijke. Ik had nog geen behoefte om met anderen buiten de naaste familie te bellen, want elke keer als ik het verhaal vertelde werd het echter. Liever hield ik het nog even bij me, hoewel mijn verstand best wist dat dit allemaal echt was. Ik zorgde heel verstandig goed voor mezelf, viel in slaap terwijl ik wachtte op Lykele en Luca. Ik was doodmoe en toch alert, me bewust van wat er de komende dagen op me wachtte en dat ik voor voldoende rust moest zorgen.
Twee gedachten zijn me het meest bijgebleven: omdat ik zo traag die stukjes van het nieuwe boek typte heeft hij dat niet meer kunnen lezen, terwijl hij dat zo graag wilde en ik me bewust was dat ik behalve mijn man, de heit van mijn kinderen en de pake van mijn kleinkinderen ook mijn eerste lezer miste. De tweede gedachte maakte dat er mee te leven viel omdat we die vrijdag zo goed afscheid hadden genomen. We haalden op de namiddag een coronaprik in Leeuwarden, waar alles vlot verliep en we een gezellig gesprek met een GGD-medewerkster hadden. Toen we weer in de auto stapten zei ik: ‘Wat zijn we mooi weggeweest.’
Het is nu twee jaar later, ik heb van veel afscheid moeten nemen behalve van long Covid. Over 10 dagen begint mijn nieuwe leven pas echt, als ik naar Leeuwarden verhuis, naar een serviceflat van Nijlânstate. Het appartement ligt aan een vrij donkere gang waar ik één overbuurman/vrouw krijg. Die gang, ik noem hem in stilte De Gedachtegang, hoop ik wat op te vrolijken. Mijn appartement is al (grotendeels) opgeknapt. Ik zag er erg tegenop en kijk er nu naar uit.
Twee jaar. Wat is er veel gebeurd.