Tranen
Dit stukje wilde ik beginnen met: Het is misschien gek… Maar toen ik vooruitdacht hoe de zin verder moest lopen hoorde ik in gedachten mijn kinderen zeggen: Nee mem, dat is niet gek, dat zal es een keertje tijd worden! Ik heb het over tranen. Ik ben een slechte huiler.
De namiddag dat ik wachtte tot ik iets van Johan zou horen terwijl in mijn hoofd een dozijn mogelijkheden de ronde deden kon ik niet huilen. Toen ik de eerste stappen had gezet om erachter te komen of er iets met hem was gebeurd dacht ik dat ik goed voor mezelf moest zorgen omdat ik het nodig zou hebben. En al had ik totaal geen trek, ik ging eten klaarmaken. Iets met andijvie, meen ik. Ik maakte genoeg voor twee want je kon nooit weten en misschien hadden alle bruggen open gestaan en was hij vergeten dat je met een telefoon kunt communiceren. Hoewel ik al wist zonder dat ik de echte kennis had dat hij niet thuis zou komen eten. Na een berichtje van Anke, de campingeigenares, dat de auto op de parkeerplaats stond, was dat uitgesloten. Ergens op een plekje in mijn achterhoofd hield ik er rekening mee dat hij in het bos zou kunnen liggen, door zijn rug gegaan, een enkel verzwikt of iets anders waardoor hij niet verder zou kunnen komen. Tegen Anke had ik gezegd dat als hij niet in het chalet was ze misschien Luca konden roepen. Meervoud. Mensen die hem zouden zoeken. Het feit dat ik niet zelf naar Gaasterland kon gaan maakte het onwerkelijker, net als het feit dat ik niet wist wanneer mijn lijf het op zou geven. De kracht van adrenaline had ik onderschat.
Toen Anke belde en zei dat ze niet zo’n beste boodschap had, bleef ik rustig en zij ook. Achteraf heel knap van haar! Ik vergoot geen traan. Wel moest ik een paar keer slikken voordat ik de telefoon pakte om Lykele te bellen. Lykele bleef ook rustig en zei dat hij wel naar Margryt zou gaan om het te vertellen, wetende dat zijn zusje juist emotioneel zou reageren. Zo vast als de tranen bij mij zitten, zo los zitten ze bij haar; zeg maar gerust dat ze eruit spuiten, net zoals je op tekenfilms ziet. Na het gesprekje met Menno, die zich afvroeg hoe hij het Nova moest vertellen – mijn reactie: niet, morgen is vroeg genoeg en zeker niet vertellen vlak voordat ze gaat slapen – ging ik op zoek wie ik moest bellen voor de uitvaart. Die hele avond dat ik van alles regelde, en met de kinderen belde of sprak, zal er weleens een traan zijn gevallen maar ik moest door. Regelen. Ook de volgende dag tijdens het gesprek met de Dela-meneer. Alleen als de post de dagen daarna meeleefkaarten bracht, zo onverwacht ontzettend veel, moest ik huilen. Het luchtte even op. Tijdens de crematieplechtigheid was er een momentje dat ik tegen Margryt zei dat ze niet mocht huilen nadat ze een gedicht had voorgelezen omdat ik daarna de plechtigheid af zou sluiten. Dat wilde ik goed doen en niet terwijl ik verzoop in mijn eigen tranen. Het ging goed.
Achteraf vind ik het verbazingwekkend wat ik allemaal kon, die eerste tijd. Ik gaf mijn schrijfcursus, we vierden Sinterklaas precies een maand na het overlijden van Johan, ik had gedichten geschreven en het afsluitende cadeau voor de kleinkinderen in orde gemaakt. Daarna begon het moeizamer te worden; het kwam ook iets te vaak voor dat ik mensen ontmoette die niet wisten dat Johan was overleden. Dan zeiden ze dat ze hem al een poosje niet hadden gezien en vaak zei ik behoorlijk bot dat ze daar ook maar niet meer op moesten rekenen. Ik regelde nog veel administratiedingen en verzekeringen en naamswijzigingen; je zou er bijna een liedje van kunnen maken. Kerst kwam in zicht en kerstavond. Dan zou het moeilijk worden.
Sinds All you need is Love bestaat keken Johan en Margryt daar samen naar, beide met de zakdoeken in de aanslag. Ik mocht niet meedoen omdat ik foute opmerkingen maakte en dus was ik vaak in de keuken bezig. Als er de volgende dag kinderen kwamen eten maakte ik soep en stoofpeertjes en keek tussendoor elders naar een tv. Toen Margryt vriendje Stefan kreeg, later haar echtgenoot en weer later kinderen, ging Johan soms naar hen maar het hoorde thuis. Ook het eerste jaar zonder hem rekende Margryt erop dat we thuis gingen kijken. Ik zou mijn best doen mijn mond te houden en dat lukte het eerste kwartier. Robert ten Brink stelde nogal eens een retorische vraag waar ik een niet retorisch antwoord op gaf. Toch was het gezellig ook al was degene die niet aanwezig kon zijn nog nooit zo aanwezig. Op zeker moment toen ik in de keuken hapjes klaarmaakte hoorde ik ‘God only knows’ en dat betekent de afsluiting. Ik liet alles uit mijn handen vallen omdat ik wist dat Margryt zo ontzettend zou moeten huilen en inderdaad, dat was het geval. Stefan stond over haar heen gebogen, ik mepte hem bijna aan de kant om Margryt in mijn armen te nemen en voor het eerst net zo hard te huilen als zij deed. Het was fijn, verenigd in dezelfde smart, al miste zij een vader en ik een echtgenoot. Het luchtte enorm op.
Sindsdien zitten de tranen weer redelijk vast; er ontsnappen er weleens een paar maar na de vijfde denk ik: zo kan-ie wel weer en draai ik de kraan dicht. Soms lopen ze hinderlijk over mijn wangen zonder dat het oplucht, soms knallen ze eruit en dan heeft het vooral met pure frustratie te maken omdat ik niet meer kan wat ik kon en dus hulp moet inroepen, meestal van de kinderen. Ik wil zo graag een kalme, wijze en zelfredzame mem en beppe zijn, tevreden met het mooie plekje en met mijn leven hier. Dat ben ik ook maar minder zelfredzaam dan ik zou willen. Een voorbeeldje. Ik had boeken besteld bij de lokale boekhandel. Omdat ik de kinderen er niet lastig mee wilde vallen deed ik dat via de website en dan zouden de boeken worden gebracht via een pakketdienst; dat had ik mooi zelf geregeld. De pakketdienst had een andere taakopvatting dan ik en bracht het niet op de plaats waar ik het had aangegeven maar om voor mij onbegrijpelijke redenen brachten ze het naar het ophaalpunt waar ik niet kon komen. Ik explodeerde bijna van woede want dat was nou juist niet de bedoeling. Dan had ik net zo goed een kind kunnen vragen het uit de boekhandel te halen. Als je een pakketbezorger wilt bereiken krijg je te maken met een chatbot die alleen vooraf gegeven antwoorden kan herkennen. Ik kon het niet laten en belde met de boekhandel waar degene die opnam me herkende, ze ging meteen over naar het Fries. Ik vertelde hoe het was gegaan, mijn frustratie en dat dat niet naar haar was gericht en al was er geen oplossing, het was fijn dat er iemand naar me luisterde en met me sprak. Als ik bij nieuwsprogramma’s hoor wat de oplossing is voor het tekort aan zorgpersoneel vrees ik dat eenzaamheid onder ouderen alleen maar toe zal nemen. Op straat zie je de actieve ouderen en zul je ongetwijfeld denken dat het nog wel meevalt, maar de kwetsbare en zieke ouderen die nauwelijks de deur uitkomen zullen zelfredzaam moeten zijn en zich laten verzorgen door wat er dan maar aan robots beschikbaar zijn. Ook al kunnen ze je het leven gemakkelijker of zelfs leefbaar maken, dat wil niet zeggen dat dat voldoende is. Menselijk contact van jong tot oud zal altijd het belangrijkst blijven.
Dan nog dit. Kan ik niet huilen of wil ik het niet voor zover ik daar zelf invloed op heb? Ik weet dat er één activiteit is waarbij de tranen overvloedig over mijn wangen lopen en dat is als ik deze stukjes vertaal naar het Fries. Dat raakt een dusdanig gevoelige snaar dat er geen houden aan is. Tot nu toe heb ik het dan maar bij het allereerste stukje gelaten.
Dat brengt me op de vraag voor wie ik dit schrijf. Voor mezelf of voor anderen? Wil ik hier iets mee? De beste stukjes in een boek uitgeven? Wie zal dat willen uitgeven of lezen? Want wat ik tegelijk merk is dat zolang dit me dwars zit er nog geen kinderboek van mijn hand zal verschijnen terwijl ik juist dát het allerliefste wil. De wijze en tevreden mem en beppe is nog heel ver weg.