Week 1
Twintig was ik en net geslaagd voor de pedagogische akademie. Mijn eerste baan vond ik in Beusichem, een snoezig dorpje in de Betuwe. Ik voelde me als de hoofdpersoon van De Toverlantaarn van Clare Lennart. Het kon niet misgaan in zo’n romantische omgeving. Ik kwam te wonen in een bejaardenhuisje en werkte op de Willem Alexanderschool, de enige school in het dorp. Destijds had de school twee locaties: een oud deel met onderbouw en het nieuwe gebouw aan de andere kant van het dorp. De juffen bevolkten het oude deel, de meesters het nieuwe. Het lesgeven vond ik prachtig maar het contact met de collega’s viel me tegen. Kleuterjuf Elly vormde de positieve uitzondering. Weg romantiek.
De reden van mijn keuze was het feit dat het dorp vlakbij Utrecht lag en daar wilde ik zijn, op de Akademie voor expressie door Woord en Gebaar. Ik volgde er een oriëntatiecursus, genoot van de opdrachten maar voelde me er niet op mijn plaats. Te nuchter, te Fries, te dorps. Mooi hoor, die expressie, maar dan liever als hobby.
Ik solliciteerde na ruim een halfjaar en het was meteen raak. De volgende zomervakantie verruilde ik de Betuwe voor Grou, in het midden van Fryslân, en een geweldige tijd brak aan op de Hjerre Gjerristsskoalle. Fijne collega’s, die de twee nieuwe jufjes – twee juffen De Jong – o zo plaagden, maar altijd in een prettige sfeer. Toneel nam weer een grote plaats in mijn leven in met St. Pitersprookjes en een openluchtspel. Ik leerde tweetalig lesgeven, veel mensen kennen, ik ontdekte dat ik muziek voor de liedjes van het St. Pitersprookje kon schrijven en, nadat ik was bevallen van de oudste zoon en mijn baan had opgezegd, dat ik zelfs een sprookje kon schrijven. Het waren geweldige jaren waarvan ik niets had willen missen. Zeven jaar ervaring in het lager onderwijs rijker. Op de foto een klas vol Grouster lieverdjes.