Nei La Palma, in bêste reis! (5)

Nei La Palma, in bêste reis! (5)

Nei La Palma, in bêste reis! (5)

 

Op de ER was ik te ziek om alles te onthouden; het was er ook te hectisch voor. Veel van wat ik meemaakte is gewoon vergeten. Omdat ik langer op de afdeling verbleef, en langzaam opknapte, keek ik steeds beter om me heen. Wat me opviel waren de medewerkers. Zowel aan het begin als aan het einde van hun dienst zagen ze eruit alsof ze zo uit de was- en droogmachine, met ingebouwd strijkijzer, kwamen gelopen. De dames, op een enkeling na, netjes opgemaakt, met felgekleurde lippen. Het verplegend en verzorgend personeel in witte pakken, soms met een donkerblauw vest er overheen, de schoonmakende dames droegen een donkerblauwe kiel op de witte broek. En altijd vriendelijk en lief. Op één uitzondering na.

Het was ’s avonds laat. Ze keek naar me met een ontzettend arrogante blik. Ik kon me haar voorstellen als flamencodanseres. Ze was lang en droeg over haar witte pak een donkerblauw vestje. Toen ze zich over me heen boog om het zuurstofkapje op te zetten, twijfelde ik even. Ik dacht over haar na terwijl ik zat te dampen. Alle verpleegkundigen waren vriendelijk, waarom zij niet?
Na een kwartiertje kwam ze terug met een mannelijke collega, om het kapje weer af te zetten en me de laatste medicijnen te geven. ‘Nu weet ik het,’ zei ik in het Engels.
‘Wat?’
‘Waarom je zo keek. Zo arrogant.’
‘Did I?’
‘Yes, you did. Zo keek mijn man ook altijd als ik hem had betrapt op het roken van een sigaret als hij weer eens wilde stoppen. Alsof ík het gedaan had, alsof het mijn schuld was.’
De broeder die naast de verpleegkundige stond, lachte breed. De verpleegkundige aarzelde en gaf toe. ‘Je hebt gelijk. Ik had net een sigaret gehad. Maar hoe wist je dat?’
‘Dat rook ik. Ik vroeg me af waarom je je zo gedroeg en even later wist ik waarom.’
Vanaf die dag waren we dikke vrienden.

De wasdames die de katheter hadden verwijderd, zetten me na de wasbeurt op een stoel. Het was de bedoeling dat ik daar een paar uren bleef zitten. Ha, een nieuwe stap! En de broeder die me de eerste avond alle ins en outs had geleerd over ‘kakka’ had ook een verrassing toen ik hem belde. Hij rolde een in zeer vrolijke kleuren geverfde po-stoel naar binnen. Bij mijn bed, ik lag al weer, maakte hij een diepe buiging, stak me zijn hand toe en begeleidde me naar de po-stoel. ‘Your Highness!’

Zitten, niet met een steel in mijn rug, maar al bijna op een echte wc. Wat een zaligheid! Het was het begin van langzaam mobiliseren, al zat ik nog wel aan het zuurstof vast, dus de bewegingsruimte was beperkt. Maar het was een begin! Later, die middag, werd ik een poos losgekoppeld van het zuurstof. Ik merkte het nauwelijks, vond ik. Tot ik het kapje weer opgezet kreeg en heerlijk zat te dampen. En ik vernam hoe ontzettend moe ik was van niks! Van ademhalen! (noem dat maar niks…)

De volgende ochtend mocht ik mezelf douchen, maar met een verzorgster erbij. Zodra ze door had dat ik moe begon te worden, nam ze het over, spoelde me af en roste me droog in zo’n tempo, dat ik op mijn benen stond te trillen. Ze hielp me met aankleden, ik mocht mijn gewone kleren weer aan! Na de beha vroeg ze waar mijn hemd was. Kamisole? Ik schudde mijn hoofd, het was veel te warm voor een hemd. Geschokt zei ze dat dat moest, ik moest een kamisole dragen! Ze keek naar me alsof ze net een vrouw van lichte zeden had gewassen en afgedroogd. Ik wilde alleen maar gaan liggen, kapot van de douchebeurt. De verzorgster liet het erbij, maar zeer tegen haar zin. Een vrouw draagt een kamisole, punt! Dat deed ik de dagen die volgden dan ook braaf.

Vaak dacht ik na over de enorme organisatie die een ziekenhuis is, waar alle mensen tellen, zowel de patiënten als de medewerkers. Ik raakte steeds meer onder de indruk van wat dit ziekenhuis deed met zeer beperkte middelen, dat zag ik wel. Maar de werkers, wie ze ook waren en wat hun vakgebied ook was, ze deden hun werk met liefde. Het was niet moeilijk om daar patiënt te zijn.