Dozen 1: foto’s

Dozen 1: foto’s

Dozen 1: foto’s

Voor de grote opruiming op zolder zat Stefan in de dozen te grasduinen. Met een envelop vol foto’s kwam hij naar beneden. ‘Hier zit een foto in die beslist niet weg mag, hoor.’ ‘O, laat es kijken, dan?’

Mijn hemel, wat waren we daar jong! Johan en ik op de rand van een toneeltje, ik zat met mijn gitaar in de aanslag te praten en Johan luisterde. Achteraf denk ik dat dat een foto van ons leven zou kunnen zijn: ik vertelde, Johan luisterde. Natuurlijk was het ook wel andersom maar vaker zo. Het leek wel of naarmate ik ouder werd ik meer te vertellen kreeg: observaties, wat andere mensen bewoog, meningen, wat ik had gelezen of gehoord, eigenlijk alles wat me bezighield en in de loop der jaren kwamen daar helaas ook kwalen bij. Daarvoor ging ik naar de mening van Johan te weinig naar de huisarts, maar liever had ik het over leuke dingen, misschien geen schaterlach- maar wel glimlachzaken. Mijn schoonzoon zei ooit dat hij weleens een kijkje in mijn hoofd wilde nemen om te zien hoe alles wat ik meemaakte daar in een verhaal veranderde.

Dat we op een toneeltje zitten is geen toeval; ik speelde bij een Friestalig cabaretgezelschap waar Johan het licht en geluid van deed. Daarbij regelde hij de afspraken en de financiën en ging al eerder met het busje dat de groep op zeker moment aan kon schaffen naar het café, het dorpshuis of waar de cultuur van een dorp zich maar afspeelde zodat hij de tijd had om de licht- en geluidsinstallatie op te bouwen. Een enkele keer gingen we naar een Fryske Krite, een vereniging van Friezen buiten de provincie, ergens in Nederland. Zulke uitjes waren altijd heel gezellig want nergens waren de bezoekers zo Frysksinnich als in Apeldoorn, Bussum, Amsterdam Noord en waar we verder maar kwamen. Daar begon de avond met het Frysk volkslied en afscheid genomen met: ‘En waar kom jij vandaan’ en ‘Van wie ben jij dan één’. Als het eigenlijk te ver weg was om ’s avonds nog weer thuis te komen, logeerden we in een hotel. Het leukste uitje de laatste jaren was in het Hemelvaartweekend als we met de hele club naar de Volkshogeschool in Hoorn op Terschelling gingen. De eerste keer hadden we daar bij een feestelijke gelegenheid opgetreden en dat was zo’n succes dat we het lange weekend Terschelling erin hielden. Niet om op te treden maar om te fietsen, te wandelen, veel te kletsen omdat dat er tijdens de toneelavonden vaak niet van kwam. Johan en ik reden met de bus voor extra bagage en de wederhelften mochten ook mee.

Een andere toneelactiviteit was het spelen van het Sint Pitersprookje. In Grou kwam Sint Piter in februari, in plaats van Sinterklaas in december. Het sprookje dat de meesters en juffen speelden was altijd Friestalig, met liedjes erin en meestal was het een oorspronkelijk stuk. Het eerste wat ik ooit schreef was zo’n Sint Pitermearke! De schoolmeesters en -juffen van alle scholen, openbaar en bijzonder, speelden het met elkaar voor alle kinderen, hun ouders en andere belangstellenden. Niets verbroederde meer dan samen een sprookje spelen. Ook daar was Johan de licht- en geluidsman, al stond hij één keer op de planken als prins. In dat stuk moesten Johan en ik een fikse ruzie krijgen, tot grote hilariteit van de schoolkinderen van onze klassen omdat we in die tijd al een stel waren.

Hoe de kinderen wisten dat juf en meester ‘verkering’ hadden? Dat was in kinderogen heel logisch: eerst zat meester bij juf in de auto, toen mocht meester daar zelf in rijden en later kwamen ze altijd samen op de fiets naar school: meester fietste en juf zat achterop. Het toppunt van romantiek was dat onze lokalen naast elkaar waren gelegen met een tussendeur, waar we soms gebruik van maakten om de ander iets te vragen. In een van de dozen ontdekte ik een heel fotoboek dat was gewijd aan mijn laatste dag als juf van een heel fijne tweede klas die ik voor het tweede jaar lesgaf. Op de foto’s is te zien dat ik voorlees, en ik weet nog dat dat Pluk van de Petteflet was, en dat ik het laatste hoofdstuk had bewaard voor de laatste dag. Daarom keken alle kinderen zo aandachtig, ze wilden geen woord missen! Ik zette een aantal foto’s van die dag op Facebook en kreeg veel reacties. Eén van die oud-leerlingen schreef: wat een machtige klas! Hoe machtig kreeg ik een paar dagen later door toen een van de oud-leerlingen me belde. Hoewel ze in Amerika woont komt ze twee keer per jaar naar Grou, als het Skûtsjesilen is en met Sint Piter. Ze vertelde dat ze met een andere oud-leerling een reünie aan het voorbereiden was en dat ze hoopten dat ik ook zou komen. Graag natuurlijk! Omdat ze twaalf jaar geleden ook een reünie hadden gehad en toen met veel foto’s, was het ditmaal de bedoeling de foto’s thuis te laten, die hadden ze al eens gezien. Maar dit album wilden ze allemaal heel graag inkijken, omdat dit echt een klassenalbum is. De andere oud-leerling die de reünie mede organiseert heeft het inmiddels afgehaald en toen ik hem een stoel aanbood en wat te drinken, ging hij wel even zitten, maar het drinken sloeg hij af want: ‘ik blijf maar even.’ Anderhalf uur later namen we afscheid en zeker tot ziens!

Natuurlijk bekeek ik hopen andere foto’s en veel ervan konden weg in verband met de slechte kwaliteit. Hoewel dat ook niet altijd een reden was; een van de slechtst gelukte foto’s wierp me weer zo terug in de tijd, toen ik met een gezelschap was waarin een paar jongens het hoogste woord voerden bij Schiller in Amsterdam waar een orkestje speelde. Zoals jongens van die leeftijd dat konden doen riepen ze, veel te hard naar mijn mening, dat Hanneke ook zo geweldig kon vioolspelen. Waarop de violist naar me toe kwam en mij op één knie een serenade bracht. Dat de foto mislukte zal wel komen omdat mijn hoofd bijna ontplofte.

Natuurlijk kunnen een paar foto’s van mijn, voor een toekomstige schrijfster, veel te gelukkige jeugd niet ontbreken. Ze zeggen iets over het kind dat ik was: met een heit en een mama en een ouder zusje, met hetzelfde zusje bij beppe achter huis in Oudemirdum. Ik werd toen ook al blij van een best wel grote poes en keek vol verwondering de wereld in.

Zolang ik die verwondering in me heb kan ik blijven schrijven.