Covid en zo 2
De dag begint goed, na een ononderbroken nacht van zes uur. Ik neem de tijd om mezelf na de poetsbeurt heerlijk met crème en bodylotion te verwennen. De eerste dagen heb ik alleen het hoogstnoodzakelijke tot mijn beschikking: manlief positief getest, kinderen zitten met testen of andere druktes. De vorige dag heeft de oudste aanvullend materiaal gebracht en daar knap ik nu van op.
Na het eten komt een jonge vrouwelijke arts die alle tijd voor me neemt. De longen herstellen langzaam en vandaag kan ik met minder zuurstof toe. Dat wordt toegediend door een lijntje, sorry, de woorden strompelen vandaag in plaats van dat ze vloeien maar daar mag je zelf iets van maken. Dat lijntje is bevestigd aan een lange kabel, zodat ik mijzelf als een hond uit kan laten tot in de wc. Hoera! Niet teveel hoera, ik moet plassen in de postoel om de nieren in de gaten te houden. Ook best.
De diëtist geeft tips voor extra eiwitten om te voorkomen dat de spieren, zorgvuldig opgekweekt na de renovatie van mijn binnenwerk, met de snelheid van het licht worden afgebroken. Dan val je af maar niet op de goede manier! Omdat ik van zuivel luchtweginfecties krijg heeft ze andere tips en binnen een uur staat er een eiwitdrankje voor mijn neus. De fysio bespreekt de oefeningen en de buurvrouw, schuin aan de overkant maakt zich klaar voor vertrek.
En dan. ‘U krijgt een overbuurman, mevrouw De Jong,’ meldt een verpleegkundige. Binnen het kwartier is de man gearriveerd en wordt hij geïnstalleerd. Recht tegenover me. Ik staar naar buiten en probeer mijn gedachten te ordenen.
Iemand aan de overkant, daar kan ik niet aan ontkomen. Ik kan niet filteren, ik hoor alles en ik merk dat ik in paniek raak. Ik was toch zo flink? Het ging toch zo snel? Aan de andere kant is het een ziekenhuis voor iedereen, Hanneke de Jong! Weg met die koninginnen-allures! Ja maar, hoe doe ik dat met mijn ADHD?
De buurvrouw die bijna weg is, fluistert mij de gedachte toe die ik ook al had: ‘Vraag om de plek tegenover mij, ik ben straks toch weg.’
Ik trek me terug op het toilet, aan mijn lijntje, en, nee, barst niet in huilen uit, dat doe ik zelden. Maar de ogen worden wel nat. Ik zie mezelf in de spiegel staan en denk: ‘Dat is mama!’ Het gewicht van bijna 70 levensjaren is me aan te zien. Na het overlijden van mijn vader veranderde mijn moeder in een vrouw die ik (meestal) niet zou willen zijn. En daar staat ze!
Terug op mijn bed merk ik dat ik hier slecht mee om kan gaan, niet alleen mijn hoofd, maar ook mijn lijf. Als de verpleegkundige even later mijn longen, bloeddruk, ademhaling controleert is het resultaat meteen te merken. ‘Wat zit uw ademhaling hoog, mevrouw De Jong. Komt dat door die kabel, denkt u?’ Ik vraag of ze met me meekomt naar de gang en probeer haar uit te leggen dat ik me niet van prikkels af kan sluiten want ADHD, maar dat ik dat natuurlijk het liefst zou willen. Ik leg haar de verhuisoptie voor, dan ligt er niet iemand in mijn blikveld al hoor ik natuurlijk wel alles.
Zuster gaat akkoord en als de buurvrouw afscheid heeft genomen en me Gods zegen heeft toegewenst de komende tijd, verhuizen twee verpleegkundigen het bed, het kastje en de tas, en de tekeningen van de kleinkinderen die ik vannacht net had opgehangen. Nog maar nauwelijks heb ik me geïnstalleerd of een van de verpleegkundigen komt bij me zitten. ‘We schalen op,’ zegt ze. ‘Dat betekent dat er op deze kamer misschien nog iemand bij komt.’ Bambi’s ogen zijn er niks bij! ‘Maar,’ gaat ze verder, de kamer hiernaast gaat open, dat is een tweepersoonskamer. U zou daar kunnen liggen, al is het niet gezegd dat u alleen blijft.’ Ik ga ongezien akkoord en het bed en kastje verhuizen naar de volgende kamer. Daar is het grootste probleem dat het toilet iets verder weg is, wat in verband met de kabel wat ingewikkeld ligt. Als ik zit, moet ik mijn gezicht voorbij mijn knieën houden als een reiger zonder visje, langer is de kabel niet. Dat kan me nu helemaal niks schelen en in de rust van de nieuwe kamer probeer ik mezelf te hervinden.
Een paar uurtjes later, als ik aan mijn kabeltje richting toilet wandel, valt mijn oog op een aantal toevalligheden, waarin ik onmiddellijk een mysterie herken. Een mysterie met een kerstman. De dag is bijna voorbij, morgen ga ik op zoek naar die kerstman.
Die avond merk ik dat we opschalen: de verpleegkundigen hebben het druk met nieuwe bedden, die langzaam vol worden, en nieuwe collega’s die zich de covidmaterie eigen moeten maken.