Weerzien

Weerzien

Weerzien

Het is ongeveer 45 jaar geleden dat ik voor het laatst voor ‘mijn klas’ stond aan de Hjerre Gjerritskoalle in Grou. Ik ging met zwangerschapsverlof en zou na de bevalling niet terugkomen. Dat vond ik eng, want een huisvrouw was ik niet en hoeveel werk had je nu aan een baby? Achteraf viel de huishouding mee maar bleek de baby een handenbindertje te zijn!

Op mijn laatste dag voor de klas was er een moeder aanwezig die foto’s maakte, onder andere van de laatste keer dat ik voorlas. Ik weet nog dat ik het zo had uitgezocht dat ik het boek, Pluk van de Petteflet, net uit kon lezen. De kinderen luisterden ademloos, ze vonden het een geweldig boek. Vorige week vrijdagavond hoorde ik dat een aantal oud-leerlingen nog precies het geluid van de krullevaar na kon doen: Prrr… talieloe! Bij lie schoot mijn stem altijd de hoogte in en dat hadden sommigen goed onthouden.

Want op vrijdagavond 7 februari, de dag voordat Sint Piter in Grou arriveerde, had een drietal van die klas een reünie georganiseerd. Twee meesters waren uitgenodigd en deze juf. Ik vond het om meerdere redenen spannend. Ik had gemerkt dat de laatste tijd Johan weer regelmatig aanwezig was, in mijn gedachten en in mijn dromen. Dat is volkomen normaal, zei mijn wijze dochter al eerder, maar het maakte dat ik er onzeker van werd. Want Johan had deze klas ook nog lesgegeven. Niet lang, halverwege ging hij naar een klein schooltje om daar directeur te worden, maar toch. Als iemand me zou vragen hoe het ging, wat moest ik dan zeggen? Zouden ze weten dat hij niet meer leefde? En dan dat stomme Covidlijf, dat alles nog onzekerder maakte met daar overheen een bloeddruk die zich niet wilde laten onderdrukken. Anders kon ik altijd erg van de voorpret genieten, de voorpret is tenslotte het halve werk, nu zag ik vooral apen en beren. Als, als, als. Ik miste de steun van Johan als ik iets leuks te ingewikkeld maakte.

Maar toen. Een oud-leerling stuurde me een berichtje: ‘Zal ik je ophalen? Ik kom toch langs Leeuwarden. Ik ga wel mee stamppot eten.’ Daar moest ik over nadenken, dan zou het ongetwijfeld langer duren. Zou ik dat aankunnen? Op Facebook gaf een oud-collega het laatste zetje: ‘Jij komt toch wel eten? Wij, de meesters, zijn er ook!’ Ik ging in conclaaf met mezelf. Ik had zo’n zin! Als het niet ging kwam Lykele me ophalen en wat kon er fout gaan? Hoogstwaarschijnlijk zou achteraf blijken dat het teveel was geweest, maar dan had ik lekker wel genoten! Dus stuurde ik berichtjes naar iedereen behalve naar Lykele, die ik vergat maar die op de dag zelf informeerde hoe laat hij me zou brengen. Sorry, foutje, je hoeft me alleen op te halen. Ook goed, zei mijn oudste.

Het journaal berichtte de dag ervoor over de griepepidemie. Niet knuffelen, nam ik me voor. Dat viel op de avond zelf nog niet mee toen verschillende meisjes, o nee, vrouwen, elkaar in de armen vlogen en mij graag wilden meenemen. Vandaag maar niet, zei ik braaf. Ik ging op een rustig plekje zitten waar ik iedereen zag komen. Door verschillende oud-leerlingen liet ik me souffleren als er weer iemand naar me toe kwam al was het van sommigen heel duidelijk: sprekend haar/zijn heit of mem of niks veranderd. De jaren vielen weg, zelfs al was het 45 jaar geleden dat ik ze als klas zag. Het was zo’n ontzettend leuke groep geweest! Natuurlijk vroeg ik hoe het was en wat ze deden voor werk of anderszins. Later thuis dacht ik dat ik een paar heel belangrijke vragen had overgeslagen: Ben je gelukkig? Heb je van je leven kunnen maken wat je van plan was? Heb je nog nieuwe plannen? Als je moeilijke periodes in je leven had kon je ermee omgaan? Thuis had ik nog zoveel vragen! Dan stelde ik mezelf weer gerust: toen ik ze lesgaf waren ze zes en zeven, ik had ze een basis gegeven van lezen, taal en rekenen, misschien een beetje liefde voor boeken en ze waren zeker sociale mensen geworden.

Het moment dat de oud-collega, die er geen dag ouder uitzag sinds ik hem jaren geleden ontmoette, al een paar keer riep dat hij mij niet verstond, terwijl mijn stem niet eens kraaikraste maar ook niet harder kon, zijn telefoon erbij pakte en wat mompelde over hinderlijk achtergrondgeluid kwam ikzelf tot ontdekking dat ik noise cancelling oordopjes bij me had die ik snel uit mijn tasje viste. Grinnikend ontdekten we dat we elkaar toen weer veel beter konden verstaan. We mochten dan soms wat in de war zijn omdat alle jongens en meisjes ineens meneren en mevrouwen waren, de jaren waren ook niet aan ons voorbijgegaan. En al waren er misschien kwalen bijgekomen, de tijd had onze humor in ieder geval niet aangetast. Mijn andere oud-collega kwam net van de pabo toen hij begon. Als hij die eerste jaren een oudere man moest spelen tijdens het Sint Pitersprookje schminkte de grimeur altijd diepe lijnen in zijn gezicht. Waar de ene meester een fijn netwerk aan rimpeltjes had, had het gezicht van de andere minder maar diepere lijnen gekregen, net zoals de grimeur ze destijds al zag.

Na het gezamenlijke stamppotdiner druppelden er nog een paar oud-leerlingen binnen en zomaar ineens maakten ook de oordopjes geen verschil meer: ik moest naar huis. Snel belde ik met Lykele en kon daarna in alle rust de verschillende tafeltjes aandoen om van de meesten afscheid te nemen.

Eenmaal thuis overdacht ik de reünie, grinnikend omdat ik nog steeds jongens en meisjes in gedachten had. Toch zag ik in de volwassenen, zeker ook later op de foto’s, in de meesten het kind terug, vaak in de ogen. De ondeugende, de wijze, de spottende, de serieuze, de afstandelijke en de lachende ogen, ze waren allemaal nog min of meer herkenbaar. En net zoals je trots kunt zijn op je eigen kinderen, ook al heb je geen aandeel in hun prestaties, was ik ook trots op dit stel. Wat mij betreft mag er een volgende keer komen. Dank jullie wel voor deze onvergetelijke avond en dank Jelmer, Nynke en Wikje voor de perfecte organisatie!