Na 10 maanden

Na 10 maanden

Na 10 maanden

 

Het was niet de leukste tijd. Ik begin Johan steeds meer te missen in de meest simpele dingen. Dat hij er is als ik thuiskom, dat ik tegen hem aan kan leunen, letterlijk en figuurlijk, dat ik kan overleggen, dat ik heel veel dingen niet met hem zou hoeven overleggen omdat hij allang deed wat gedaan moest worden. Vorige week ging ik naar de kapper. Anders had hij in die tijd de paar boodschappen gedaan die ik daarna nog moest doen. Wilde doen. Ten slotte in twee keer deed. Maar o, wat ben ik dan moe. Ik maakte zelf eten en, zeker als ik zo moe ben, kan ik dat niet georganiseerd doen. Als ik het eten opschep weet ik achter me een ontplofte keuken.

Ik mis het samen zijn, genieten van de benedenverdieping die helemaal was opgeknapt, de verwachting dat we daar nog lang van zouden kunnen genieten, van niet meer samen oud worden maar het zijn, omdat we wel door hadden wat onze lijven te lijden hadden gehad van onze ziektes en kwalen. Ik mis hem als ik naar het nieuws kijk, ik kletste er te vaak doorheen, dat vond hij irritant, en nu ik alleen ben doe ik het niet. Niks an. Niet prettig afgeven op de stoelendans van de politici, niet tien keer opmerken hoezeer ik Clairy Polak zal missen. De twinkeling in haar ogen, het licht-ironische glimlachje. Ze had er plezier in en dat zag je.

Wat ook raar is – en misschien niet – dat ik sinds Johan dood is het gevoel heb dat mijn ouders en mijn zus dichterbij zijn gekomen. Ik mis ze zo, nu ik niet kan vertellen over dit turbulente jaar. Het jaar dat nog niet om is maar wel ver gevorderd.

Droevig stukje, vind je niet? Zo voelde ik me als ik voor de zoveelste keer op Verhuishonden klikte, of Baasje gezocht. Ik ben geen Baasje meer en ook geen Vrouwtje. Van links en rechts kreeg ik te horen dat ik niet eens mocht denken aan een hond. Dat kon ik het dier en mij niet aandoen. Neem dan een kat!

Uit gewoonte sputterde ik tegen, als altijd een dwarsligger. Wie wil nou een kat als je een hond bent gewend? Toch begon ik op internet te snuffelen en zag kittens in alle soorten en in de maatjes S en XS. Toen zag ik haar. Als laatste van een rijtje. Dat waren haar broertjes, cypers of wit met cypers. Zij niet. Ze is rood, bescheiden rood met een witte bef en betoverende blauwe ogen. Een poes uit een sprookje. Ik schreef een berichtje, of ze al bezet was. Nog niet. Misschien wat voor u?

Ja! Weg was de gedachte aan Luca. Vanaf het moment dat dit het adres van de poes is, kan mijn vroegere hond hier niet meer komen, want Luca haat katten.

De reactie van de kinderen was gemengd, van heel enthousiast tot uitgesproken tegen. ‘Ik had nog zo tegen mem gezegd: zorg eerst maar eens goed voor jezelf!’ Dat is het kind dat als peuter net zo dwars was als ik nu, waar we tegen zeiden als we naar pake en beppe gingen dat hij niet mee mocht. Dan zat hij als eerste in de auto. Desondanks herkent hij het niet in mij. Ik heb ‘stille wille’ en begrijp hem zo goed.

Toen mijn vader overleed veranderde mijn moeder. We merkten op hoe ze elkaar in de relatie hadden aangevuld; zonder mijn vader was de balans zoek. Zoiets zal het zijn. Daarbij heb ik dezelfde kwaal als mijn moeder destijds: ik vergeet zo veel. Tegen haar zei ik dan begripvol dat dat logisch is. Als je samen bent herinner je elkaar aan dingen: heb je daar wel aan gedacht? Heb je gezien dat je morgen een afspraak hebt bij die? Nu moet ik mezelf er steeds aan herinneren dat ik op de kalender moet kijken. De spiegel, daar kijk ik ook te weinig in. Blijkt mijn haar inmiddels half lang te zijn. Ik controleer op de kalender: het is bijna drie maanden geleden dat ik bij de kapper was. Als ik toch in de spiegel kijk zie ik mijn bloedende mondhoekjes. Daarom kan ik mijn mond bijna niet open krijgen. De rode droge plekjes onder mijn ogen. Als mijn huid zo reageert word ik een ‘vieze Lize’. Ken je het nog? Van Robert Long?

Ik ga bij de oudste, Lykele, op visite, op kraamvisite, want ze hebben ook een jonge kat. Een rood katertje: Jeff. De kinderen zitten/hangen op de bank en Jeff ligt tegen een van hen aan te slapen. Ik ga in de hoek zitten en kijk naar Jeff. ‘Ik breng hem straks wel even, beppe,’ zegt de 13-jarige. ‘’t Is goed jong,’ zeg ik, ‘laat maar lekker slapen.’

Jeff wordt wakker, kijkt lodderig om zich heen en rekt zich heel lang uit. Dan staat hij op, trippelt over de bank, over de knieën van Thijs naar mij. De kinderen volgen hem vol verbazing, vooral als hij bij me komt liggen zodat ik hem lekker kan aaien en kriebelen.

‘Hoe doet beppe dat?’

‘Gewoon, niks doen. Poezen zijn nieuwsgierig en dan komen ze vanzelf. Bovendien hadden we vroeger altijd katten: een moeder en een dochter, die tegelijk jongen kregen. Allebei een jongen en een meisje, die we namen als Gert en Hermien, Nina en Frederik, Porgy and Bess en noem maar op gaven. Zoals ze achter elkaar aan konden rennen!’

Als ik weer naar huis ga krijg ik van schoondochter Tineke een ijzeren hangmatje, met daarin een zacht dekentje, mee. ‘Een bedje voor Foekje, want Jeff wilde er niet in slapen.’

Thuis zet ik het klaar, leg er vast een knuffel in en grinnik als ik naar de keuken ga. Foekje, zo heet het poesje. Om twee redenen die ik niet ga vertellen. Onder degenen die goed raden verloot ik een boek van mij naar keuze (op de laatste 3 na). Familieleden zijn uitgesloten!

De dagen worden korter en daar ben ik gevoelig voor. Zeg maar dat ik er triest van word. Ik weet dat er een paar zware maanden komen, maar ook met lichtpuntjes. Een daarvan is Foekje. Is ze niet lief?