De Schoolschrijver les 6: spannend!
Het was een spannende week op mijn Schoolschrijversscholen. Na het bekijken van de gedichten van vorige week, gingen we namelijk spannend schrijven!
De eerste opdracht was de opmaat. Beschrijf de route van je slaapkamer naar de woonkamer. Heel feitelijk. Vijf zinnen moesten genoeg zijn. Aanvankelijk ontstond er enig tumult over wie waar sliep, boven, op zolder of bijna naast de woonkamer, maar al snel ging iedereen aan de slag. Na een paar minuten mochten de eersten voorlezen.
‘Ik kom uit bed en loop de trap af.’ ‘Slaap jij vlak voor de trap dan?’ ‘Eeeh, nee!’ Leerling verbeterde en las verder. Al snel had de klas door dat het handig is om de woorden slaapkamer en woonkamer in ieder geval te gebruiken zodat de lezer wist waar hij was in het huis van de schrijver.
Volgende opdracht. Ik vertelde: ‘Het is nacht. Iedereen slaapt, behalve jij. En omdat je klaarwakker bent, wil je iets uit de woonkamer halen. Wat dat is, mag je zelf bedenken, maar je weet dat je dat niet mee mag nemen naar je slaapkamer. Toch haal je het op, zonder iemand wakker te maken. Bedenk wat je ophaalt en beschrijf hoe je dat doet. Nu mag je het heel spannend maken!’
De klas schoot meteen in de schrijfstand. Bijna iedereen wilde na de 5 minuten schrijftijd wel voorlezen. Zelfs de meester in groep 7/8 las voor en dat deed hij spannend! Bij het bespreken van deze stukjes ontdekten de kinderen dat ze de zintuigen, die ze vorige week al dichtend hadden ontdekt, weer moesten gebruiken. In het donker je weg zoeken zonder dat er iemand wakker werd. Ze moesten stilletjes lopen of sluipen in plaats van de trap afdenderen, ze mochten niet tegen de openstaande badkamerdeur botsen en gingen in het donker op de tast naar de woonkamer. Papa snurkte meestal onverdroten door en als hij stokte, bevroor de betreffende leerling.
De derde opdracht was een herhaling van de eerste: loop of fiets van je huis naar school. Wat zie je onderweg? Waar loop je langs? Houd je aan de feiten. Bij het bespreken bleek dat ze al veel hadden geleerd van de eerste opdracht.
De laatste opdracht maakte eerst de tongen en toen de pennen los. ‘Je moet naar school, maar er is iets, dat kan onderweg zijn of bij aankomst op school, waar je ontzettend bang voor bent. Beschrijf wat je meemaakt en wat je voelt onderweg.’ ‘Er loopt een dino door het dorp!’ ‘Ik word opgewacht door een groepje pesters.’ ‘Ik krijg straf van de juf omdat…’
Daarna werd het angstaanjagend stil. De kinderen schreven. De rillingen liepen ons over de rug en de grize gie ús oer de grauwe!