Nei La Palma: in bêste reis! (2)

Nei La Palma: in bêste reis! (2)

Nei La Palma: in bêste reis! (2)

De ambulancebroeders zetten me af bij de ER. Ik kreeg een polsbandje om, er werd een canule aangelegd voor medicatie of om bloed af te nemen, ik kreeg een ziekenhuiskiel aan en weer een kapje voor mijn gezicht met zuurstof en nevel, heerlijk! Er werd wat onder me geschoven en terwijl ik in bed lag werden er foto’s van mijn longen gemaakt. Een verpleegkundige, ietsje ouder dan gemiddeld, met een brede lach en mooie ogen, vertelde me dat ik een gemene prik zou krijgen. Ze wilden uit het diepst van mijn pols bloed halen. Degene die prikte zag ik niet, ik had alleen oog voor de glinsterende, lange, dunne naald. Heel dun. De verpleegkundige loodste me er doorheen, want ik moest heel stil blijven liggen terwijl de naald dieper en dieper ging en steeds meer pijn deed. Net toen ik het gevoel had dat hij er aan de andere kant uitkwam, werd het bloed opgezogen.

Ik moest nodig naar de wc en kreeg een soort verlengd blikje (zonder veger) onder me geschoven. De steel prikte in mijn rug en dat belette me om ook maar iets te laten gaan. Na enig smeken mocht ik toch zelf naar de wc en dat was een opluchting. Maar toen ik nadien volledig buiten adem weer in mijn bed lag, wist ik: dit was voorlopig de laatste keer. Ik besloot dat je met schaamte nergens komt en vroeg of het misschien beter was om een katheter aan te leggen. Een goede beslissing!

De verpleegkundige vroeg of ik een medische voorgeschiedenis had en inderdaad! Toen ze hoorde dat ik fibromyalgie had, zorgde ze voor een ander bed met een zachte matras. En net als in ziekenhuisseries werd ik 1, 2, 3 hóp, overgeheveld naar het andere bed. Ze vroeg of het in mijn borst voelde alsof ik er een nestje kittens had zitten. Yes, dat was het precies. Of prikkend als ouderwets, neerslaand zeepsop.

Ik lag in een piepklein kamertje met achter het gordijn een oude man. Tegenover me was iets van een kast, maar verder niks. Mijn tasje hield ik steeds bij me, daar zaten mijn papieren en vooral mijn mobieltje in. Wifi was er niet, bellen kon ik niet omdat ik voortdurend hoestte. Bleef over ouderwets sms’en. Ik was er voorzichtig mee omdat ik mijn oplader niet mee had.

De hele dag was ik onderweg geweest en ik kreeg honger. Natuurlijk wist ik dat de eettijden anders zijn in Spanje, maar tot kwart over negen wachten op je tweede maaltijd van die dag was erg lang. Daarna begon de nacht.

Mijn medicatie voor de nacht had ik niet bij me. De oude man liet luidruchtige boeren en winden. Ik verveelde me en wachtte op slaap. Om twee uur ’s nachts werd me een slaappil beloofd die ten slotte om vier uur in de ochtend werd gebracht. Ze hadden net zo goed een paracetamolletje kunnen brengen. Mijn medicatie tegen ADHD was uitgewerkt en ik kon geen seconde meer stil liggen. Een vriendelijke broeder met een warme, zachte stem kwam af en toe langs om me op te beuren, maar desondanks was het de langste nacht ooit.

De ochtend bracht nieuw leven. Twee verzorgsters kwamen langs met een tobbe met heerlijk warm water. Ze schoven mijn bed van de kant af zodat er aan elke kant van me één zuster stond. De zusters deden mijn ziekenhuiskiel uit en zeepten mijn gezicht, armen en bovenlichaam grondig in met een sponsje, om me daarna met veel water schoon te spoelen. Ze knepen gewoon de warme sponsjes water boven me uit. Daarna was het onderstel aan de beurt en toen ook dat was schoongespoeld had ik het idee dat ik een warmwaterbad had gekregen, gewoon in bed!  Terwijl ze me droog rosten met een heerlijk grote handdoek, trokken ze heel efficiënt eerst de lakens aan de ene kant onder me vandaan, rolden me op de andere zij voor de andere kant en verschoonden de lakens nadat ze het matras hadden afgedroogd. Ik had het gevoel dat ik een tropische storm had meegemaakt. Nagrinnikend kwam ik daarna bij, maar wat was ik heerlijk fris en schoon!

Een bel was er niet en het duurde een dag voordat ik door had dat het kastje dat af en toe op hol sloeg niet van de buurman was, maar van mij. Dat maakte dat er soms iemand kwam kijken. Ik kreeg geregeld kapjes voor mijn gezicht, af en toe werd medicatie in de canule gespoten, en naarmate ik er langer lag, hoorde ik mijn naam zeggen op de gang. Het klonk als ‘grinniki’ maar dan Hannikki. Het klonk lief!

Schoonzus bracht mijn oplader en mijn medicijnen zodat ik eindelijk wat rustiger kon worden. In de hectiek van die afdeling viel dat niet mee, daar hoefde je geen ADHD voor te hebben! Ik kreeg een andere buurman, deze had het benauwd, hoestte nog veel harder dan ik en haalde af en toe flinke rachels op. Hij had voortdurend bezoek dat druk praatte en de enige stoel bezette. Schoonzus moest staan. Rust om na te denken wat me allemaal overkwam was er niet, ik kon het hoogstens ondergaan.

Tot ik donderdagavond met bed en al de kamer uit werd gereden. En nu? Kon ik al naar huis?